Friedrich Alpers
Friedrich Ludwig Herbert Alpers, ook Fritz Alpers genoemd (Sonnenberg, 25 maart 1901 - Bergen, 3 september 1944) was een Duitse SS-Obergruppenführer tijdens de Tweede Wereldoorlog. Hij was ook minister van Justitie en Financiële Zaken in de Vrijstaat Brunswijk[7] en Generalforstmeister [5][8][9]. Alpers was mede verantwoordelijk voor talrijke misdrijven die in Brunswijk gepleegd zijn.
Friedrich Alpers
| ||||
Gouverneur-generaal Hans Frank en de Friedrich Alpers (rechts), juli 1940. | ||||
Geboren | 25 maart 1901 Sonnenberg, Nedersaksen, Duitse Keizerrijk | |||
Overleden | 3 september 1944 Bergen, Henegouwen, België | |||
Rustplaats | Militaire begraafplaats, Lommel, België; blok: 61, graf: 81[1] | |||
Land/zijde | ||||
Onderdeel | (1919 - 1920) (1937/1938 - 1944) (1931 - 1944) | |||
Dienstjaren | 1930 - 1944 | |||
Rang | SS-Obergruppenführer | |||
Eenheid | 2e Eskadron/Ulanen-Regiments 14. “Vrijkorps Maerker” (1919 - 1920) Persönlicher Stab Reichsführer-SS (1 december 1937 - 3 september 1944)[2] | |||
Bevel | 1. Sturm / 12. SS-Standarte (1931)[2] II.Sturmbann / 12. SS-Standarte (1932 - 8 oktober 1932)[2] 49. SS-Standarte (Braunschweig) (8 oktober 1932[3] - 3 mei 1933)[2] Hilfspolizei Brunswijk[4](maart 1933)[3] Fernaufklärungs-Gruppe 4 (Luftwaffe) (januari 1942 - 14? oktober 1942) Fallschirm-Jäger-Regiment 9 (21 augustus 1944 - 3 september 1944)[2][3] | |||
Slagen/oorlogen | Tweede Wereldoorlog
| |||
Onderscheidingen | zie onderscheidingen | |||
Ander werk | Staatssecretaris (1 november 1937)[3] Minister van Justitie en Financiële Zaken (Vrijstaat Brunswijk) (8 mei 1933 - 31 december 1934)[2][5] Generalforstmeister[5] (1 november 1937 - februari 1944)[2][6] | |||
|
Level
Begin jaren
Friedrich Alpers werd geboren op 25 maart 1901 in Sonnenberg. De zoon van een leraar[5]. Hij ging naar het Martino-Katharineum gymnasium in Braunschweig, deze sloot hij af met het abitur. Vanaf 13 mei 1919 tot 28 februari 1920 kreeg hij opleiding in de Reichswehr en werd geplaatst bij het 2e Eskadron van het Ulanen-Regiments 14.[3].
Hierna was Alpers van mei 1919 tot 1 maart 1920 lid van het “vrijkorps Maerker”, en nam aan gevechten in Saksen en Thüringen deel. Aansluitend studeerde hij rechtsgeleerdheid aan de universiteiten van Ruprecht-Karls, Ludwig Maximilians en Ernst-Moritz-Arndt. In 1921 werd hij lid van de Corps Brunsviga München.
Carrière in het nationaalsocialisme
In juni 1929 werd Alpers lid van de NSDAP en in mei 1930 van de SA en op 1 maart 1930 van de SS. In de SA en SS was hij heel actief en maakte snel carrière in beide organisaties. Vanaf oktober 1930 was hij ook parlementslid in Brunswijk.
Op grond van bezwaren uit de NSDAP, vanwege excessief geweld tijdens de overname van de macht in Brunswijk werd Alpers twee keer als SS-Führer geschorst. In 1933 zorgde hij er persoonlijk voor dat orde van advocaten en het Brunswijk parlement gelijk geschakeld werden.
Minister in de Vrijstaat Brunswijk
Na de overname van de macht, werd Alpers op 8 mei 1933 minister van Justitie en Financiële Zaken in de Brunswijker deelstaatregering (tot 1934), onder de NSDAP-Minister-president Dietrich Klagges. Naast Klagges en de gestapo-leider en later veroordeelde oorlogsmisdadiger Friedrich Jeckeln was Alpers mede verantwoordelijk voor het tijdens de gelijkschakeling vervolgen van politieke tegenstanders in de Vrijstaat Brunswijk[5].
Hij was verantwoordelijk voor de SS-hulppolitie (SS-Hilfspolizei) die door Klagges opgezet was, die vooral brutaal op traden, bijvoorbeeld tijdens de acties tegen het „Volksfreund“-huis van de SPD en de Stahlhelm, Bund der Frontsoldaten berucht waren. Alpers was direct of indirect verantwoordelijk voor het bloedbad van Rieseberg, en de vervolging van politieke tegenstanders, zoals de Brunswijker minister-president Heinrich Jasper en de vakbondssecretaris Matthias Theisen. Als minister stond Alpers er bekend om, dat hij er niet voor terugdeinsde om de wet te overtreden en/of te buigen, zo probeerde hij ook de Brunswijkse Staatsbank onder zijn controle te krijgen.
Generalforstmeister
In 1934 werd hij tot „Gouwjachtmeester“ („Gaujägermeister“) voor het nieuw gecreëerde „Jachtgouw Brunswijk“ („Jagdgau Braunschweig“) benoemd[2][5]. Vanaf 1935 liet hij als Gouwjachtmeester voor de Rijksjachtmeester („Reichsjägermeister“) Hermann Göring, het Rijksjachthof „Hermann Göring“ („Reichsjägerhof „Hermann Göring“) alsmede het Rijksvalkenhof („Reichsfalkenhof“) bij Riddagshausen, oostelijk van Brunswijk bouwen[5]. Bovendien liet hij vanaf 1933 jaarlijks de „Rijkshubertusviering“ („Reichshubertusfeiern“) van de Duitse Jagersvereniging plaatsvinden en richtte een heilige plaats („Weihestätte“) op de Hainberg bij Bockenem.
Göring, die met Alpers een goede verstandhouding had, benoemde Alpers met ingang vanaf 1 november 1937 tot opvolger van Walter von Keudell als Pruisisch Generalforstmeister en staatssecretaris in het Reichsforstamt. Alpers had zijn kantoor in het Slot Sacrow bij Potsdam, welke in de typische nationaalsocialistische neo-klassieke style omgebouwd werd. Wegens verschillende competentiegeschillen was in het opvolgen van een bevel altijd onenigheden met koloneljachtmeester („Oberstjägermeister“) Ulrich Scherping. Van 1938 tot 1944 nam Alpers de functie van Keudell als clubleider in de Deutscher Forstverein over.
Tweede Wereldoorlog
Betrokkenheid in het plan van uithongerpolitiek
Alpers was betrokken bij de planning van de uithongerpolitiek tijdens operatie Barbarossa in 1941. Op 2 mei 1941, zeven weken voor het begin van de operatie, was hij lid van de Hermann Görings staf in de economische organisatie Ost (Wirtschaftsführungsstab “Ost”), en deelnemer in een bespreking van staatssecretarissen met hoge officieren van de Wehrmacht over de operatie Barbarossa. De enige manier om de oorlog voort te zetten, is wanneer de hele Wehrmacht in het derde oorlogsjaar vanuit Rusland wordt gevoed. Hierdoor zouden ongetwijfeld tientallen miljoenen mensen verhongeren, als we uit het land halen dat nodig voor ons is.
Vrijwillige frontinzet
In februari 1944 legde Alpers zijn ambten neer[5]. Hij had zich als vrijwilliger in 1941 gemeld voor de frontinzet. Dietrich Klagges zijn vriend, volgde hem op. In de rang van een Major der Reserve werd hij commandant van het 1ste bataljon van het Fallschirmjägerregiments 9 wat aan het westfront ingezet was. Na het sneuvelen van de regimentscommandant Kurt Stephani, nam Alpers op 21 augustus 1944 de leiding van het regiment over. Op 3 september 1944 raakte Alpers zwaargewond en pleegde daarop zelfmoord[5][6].
Militaire carrière
- SS-Obergruppenführer: 21 juni 1943[3][5][6]
- Major der Reserve:[5] 1 juni 1942[3] - 1 november 1941[10][6]
- Hauptmann der Reserve: 30 januari 1942 - 5 september 1939[3][10]
- SS-Gruppenführer: 20 april 1941[3][6]
- Oberleutnant der Reserve: 1 maart 1939[3][10]
- Leutnant der Reserve: 1 september 1937[3][10]
- Feldwebel der Reserve: 31 maart 1937[6]
- SS-Brigadeführer: 30 januari 1936[11][6]
- SS-Oberführer: 9 november 1934[12][6]
- SS-Standartenführer: 5 mei 1933[13]
- SS-Sturmbannführer: 8 oktober 1932[13][6]
- SS-Sturmhauptführer: 14 maart 1932[13][6]
- SS-Sturmführer: 5 januari 1932[13][6]
- SS-Truppführer: 15 december 1931[6]
- SS-Scharführer: 26 oktober 1931[6]
- SS-Mann: 1 maart 1931[6]
- SA-Sturmführer: 1 mei[3] 1930[14][15][6]
Lidmaatschapsnummers
Onderscheidingen
Selectie:
- Ridderkruis van het IJzeren Kruis op 14 oktober 1942 als Major der Reserve en Commandant van de Fernaufklärungs-Gruppe 4[2][3][16][17][6]
- Duits Kruis in goud op 20 april 1942 als Hauptmann in de 3.(Fern) Staffel, Aufklärungsgruppe 121, Luftwaffe[2][3][16][17][6]
- IJzeren Kruis 1939, 1e Klasse (2 juni 1940)[6] en 2e Klasse (1939)[6][3][16]
- Ehrendegen des Reichsführers-SS[2][11][16]- 1 december 1937[3]
- SS-Ehrenring[2][12][16]- 1 december 1937[3]
- Gesp voor Gevechtsvluchten aan het Front voor verkenners[2] in brons[16] in goud[6]
- Dienstonderscheiding van de NSDAP in brons en zilver[2][16][6]
- Dienstonderscheiding van de SS[2]
- Gouden Ereteken van de NSDAP[14] op 30 januari 1943[2][3][16][6]
- Fliegerbeobachterabzeichen: 1 januari 1938[3][10] op 1 januari 1938[6]