Kussentjesmos-dennenbos
Het kussentjesmos-dennenbos (Leucobryo-Pinetum), kortaf dennenbos of mosbos, is een associatie uit de klasse van de naaldbossen, een bosplantengemeenschap die voorkomt op droge, voedselarme en zure zandbodems en die gekenmerkt wordt door een goed ontwikkelde boomlaag met dominantie van naaldbomen, meestal grove den.
Kussentjesmos-dennenbos | ||||||
---|---|---|---|---|---|---|
Kussentjesmos-dennenbos met grove den | ||||||
Syntaxonomische indeling | ||||||
| ||||||
Associatie | ||||||
Leucobryo-Pinetum W.Mat. 1962 em. Heinken et Zippel, 1999 |
Het is het meest voorkomende naaldbos in België en Nederland maar ontstaat er zelden spontaan; meestal ontwikkelt het zich uit naaldhoutaanplantingen.
Naamgeving, etymologie en codering
- Synoniemen: Dicrano-Pinetum , Myrtillo-Pinetum
- Nederlands: Dennenbos, mosbos
- Duits: Weißmoos-Kiefernwald, Beerstrauch-Kiefernwald
- Syntaxoncode (Nederland): 41Aa3
De naam Leucobryo-Pinetum is afgeleid van de wetenschappelijke namen van twee belangrijke soorten in de associatie, het kussentjesmos (Leucobryum glaucum) en de grove den (Pinus sylvestris).
Kenmerken
Het kussentjesmos-dennenbos is een zeer algemeen type naaldbos, dat voorkomt op droge, voedselarme en zure zandbodems zoals op stuifzand, op droge heide en in kalkarme duinen.
Deze vegetatie kan natuurlijk geëvolueerd zijn uit korstmossen-dennenbossen, maar ontwikkelt zich meestal uit naaldhoutaanplantingen. In de Lage Landen zal ze door natuurlijke successie geleidelijk overgaan in een berken-eikenbos.
Structuur
Het kussentjesmos-dennenbos lijkt van alle associaties uit de klasse van de naaldbossen het meest op een volwaardig bos. De boomlaag is 10 tot 15 m hoog en wordt overheerst door naaldbomen, meestal grove den. De toplaag laat (behalve bij fijnsparren) veel licht door, waardoor de struiklaag en kruidlaag meestal goed ontwikkeld zijn. Die struiklaag bestaat uit loofstruiken en jonge loofbomen, tenminste in natuurlijke bossen.
In de kruidlaag zijn vaak dwergstruiken als struikhei en blauwe bosbes bepalend. De moslaag is weinig tot zeer goed ontwikkeld, dat laatste vooral bij lorkenbossen. Na kaalkap van een dennenbos ontwikkelt zich meestal een wilgenroosjes-associatie.
Onderverdeling
In het kussentjesmos-dennenbos worden in België en Nederland vier sub-associaties onderscheiden.
Sub-associatie deschampsietosum
Een sub-associatie met overwegend grassen in de kruidlaag, vooral bochtige smele (Deschampsia flexuosa), die voorkomt in drogere delen van de vegetatie. Syntaxoncode voor Nederland is 41Aa3a.
Sub-associatie vaccinietosum
Een sub-associatie met een hogere presentie van bosbessen (Vaccinium myrtillus). Syntaxoncode voor Nederland is 41Aa3b.
Sub-associatie empetretosum (Kraaihei-dennenbos)
Een sub-associatie met dominantie van kraaihei (Empetrum nigrum), ook wel kraaihei-dennenbos genoemd, die enkel voorkomt in Friesland. Syntaxoncode voor Nederland is 41Aa3c.
Sub-associatie molinietosum
Een sub-associatie met vooral pijpenstrootje (Molinia caerulea) in de ondergroei, typisch voor vochtige plaatsen. Syntaxoncode voor Nederland is 41Aa3d.
Buiten de Lage Landen worden nog meer sub-associaties onderscheiden, waaronder Leucobryo-Pinetum cladonietosum, een sub-associatie op zeer droge standplaatsen met dominantie van rendiermossen (Cladonia sp.) en Leucobryo-Pinetum pteridietosum, met adelaarsvaren (Pteridium aquifolium), sporkehout en pijpenstrootje.
Soortensamenstelling
De associatie heeft geen specifieke kensoorten, en ook de kensoorten van de klasse van de naaldbossen en het verbond van de naaldbossen zijn slecht vertegenwoordigd. Ze kan wel eenvoudig worden onderscheiden van de andere in de Lage Landen aanwezige naaldhoutgemeenschappen door een groot aantal differentiërende soorten.
De grove den is de meest voorkomende boom, maar kan in aanplantingen vervangen zijn door lorken (meestal Europese lariks, Japanse lariks of een hybride van beide), fijnspar, douglasspar of andere exotische soorten. In natuurlijke omstandigheden komt ook de zomereik frequent voor.
Daarnaast vinden we vooral soorten van droge heide, zoals struikhei, blauwe bosbes, bochtige smele en pijpenstrootje, naast soorten van stikstofrijkere standplaatsen zoals smalle en brede stekelvaren. Bij de mossen zijn vooral gewoon gaffeltandmos, bronsmos en heideklauwtjesmos meestal aanwezig. Het kussentjesmos, dat mee de naam van de associatie bepaald, komt vreemd genoeg slechts sporadisch voor.
De voor België en Nederland belangrijkste soorten zijn:
- Boomlaag
Kensoort | Diff.soort | Presentie | Nederlandse naam | Wetenschappelijke naam | Opmerking |
---|---|---|---|---|---|
kV | >60% | Grove den | Pinus sylvestris | ||
>70% | Zomereik | Quercus robur | |||
>50% | Ruwe berk | Betula pendula | |||
>30% | Japanse goudlarix | Pseudolarix kaempferi | |||
>20% | Zachte berk | Betula pubescens | |||
>10% | Amerikaanse eik | Quercus rubra | |||
>10% | Beuk | Fagus sylvatica |
- Struiklaag
Kensoort | Diff.soort | Presentie | Nederlandse naam | Wetenschappelijke naam | Opmerking |
---|---|---|---|---|---|
dA | >60% | Wilde lijsterbes | Sorbus aucuparia | t.o.v. gaffeltandmos-jeneverbesstruweel en korstmossen-dennenbos | |
dA | >40% | Sporkehout | Rhamnus frangula | t.o.v. korstmossen-dennenbos | |
>30% | Amerikaanse vogelkers | Prunus serotina |
- Kruidlaag
Kensoort | Diff.soort | Presentie | Nederlandse naam | Wetenschappelijke naam | Opmerking |
---|---|---|---|---|---|
kK | <10% | Dennenorchis | Goodyera repens | ||
dA | >80% | Bochtige smele | Deschampsia flexuosa | t.o.v. gaffeltandmos-jeneverbesstruweel en korstmossen-dennenbos | |
dA | >40% | Smalle stekelvaren | Dryopteris carthusiana | t.o.v. korstmossen-dennenbos | |
>40% | Pijpenstrootje | Molinia caerulea | |||
dA | >40% | Blauwe bosbes | Vaccinium myrtillus | t.o.v. gaffeltandmos-jeneverbesstruweel en korstmossen-dennenbos | |
>30% | Rankende helmbloem | Ceratocapnos claviculata | |||
dA | >30% | Brede stekelvaren | Dryopteris dilatata | t.o.v. korstmossen-dennenbos | |
>30% | Gewone braam | Rubus fruticosus | |||
>20% | Struikhei | Calluna vulgaris | |||
>20% | Liggend walstro | Galium saxatile | |||
>20% | Schapenzuring | Rumex acetosella | |||
>20% | Wilgenroosje | Chamerion angustifolium | |||
>20% | Wilde kamperfoelie | Lonicera periclymenum | |||
dA | Rode bosbes | Vaccinium vitis-idaea | t.o.v. korstmossen-dennenbos | ||
Kraaihei | Empetrum nigrum |
- Moslaag
Kensoort | Diff.soort | Presentie | Nederlandse naam | Wetenschappelijke naam | Opmerking |
---|---|---|---|---|---|
>70% | Gewoon gaffeltandmos | Dicranum scoparium | |||
>60% | Bronsmos | Pleurozium schreberi | |||
>50% | Heideklauwtjesmos | Hypnum jutlandicum | |||
>40% | Fraai haarmos | Polytrichum formosum | |||
dA | >30% | Groot laddermos | Pseudoscleropodium purum | t.o.v. korstmossen-dennenbos | |
>20% | Gewoon dikkopmos | Brachythecium rutabulum | |||
>20% | Fijn laddermos | Eurhynchium praelongum | |||
>20% | Gewoon klauwtjesmos | Hypnum cupressiforme | |||
>10% | Gewoon pluisjesmos | Dicranella heteromalla | |||
>10% | Gedrongen kantmos | Lophocolea heterophylla | |||
>10% | Gewoon peermos | Pohlia nutans | |||
>10% | Krom platmos | Plagiothecium laetum | |||
>10% | Gewoon sterrenmos | Mnium hornum | |||
>10% | Boskronkelsteeltje | Campylopus flexuosus | |||
dA | Kussentjesmos | Leucobryum glaucum | t.o.v. korstmossen-dennenbos |
Verspreiding en voorkomen
Het verspreidingsgebied van het korstmossen-dennenbos omvat grote delen van Midden-Europa (Duitsland, Polen), enkel daar is ze een climaxvegetatie. Naar het westen toe komt zij enkel in gefragmenteerde vorm voor en kan daar enkel blijven bestaan door nieuwe aanplantingen.
In Nederland is ze algemeen in de stuifzanden op pleistocene zandgronden en zeldzaam in de duinen. Het is goed vertegenwoordigd in de bosaanplanten in het Waddendistrict, vooral op Terschelling komt het nog veelvuldig voor.
Ook in Vlaanderen is deze gemeenschap algemeen op zandgronden in de Kempen.
Bronnen, noten en/of referenties
|
Indeling van de vegetatieklasse Vaccinio-Piceetea (klasse van de naaldbossen) |
---|
Orde: Vaccinio-Piceetalia |