Brahmanisme

Het brahmanisme is een vroege vorm van hindoeïsme. Het brahmanisme is in essentie een monotheïstische religie. De god Brahma werd beschouwd als de schepper en oppergod. Het brahmanisme zou zijn voortgekomen uit een nog vroegere proto-vedische religie met een meer polytheïstisch, Indo-Europees karakter.

Het oorspronkelijk meer tolerante en sociaal mobiele systeem van de vroege brahmaanse samenleving veranderde in de loop der tijden in een rigide kastenstelsel. Het brahmanisme, door sommigen 'proto-hindoeïsme' genoemd, veranderde de brahmaanse of vipra-varna uiteindelijk in een gefixeerde, erfelijke kaste van geestelijken. In de Rigveda wordt in mandala 10, hymne 90, Purusha Sukta, in vers 12 beschreven hoe de vier varna's uit Purusa worden geboren. De brahmana's, de priesters, uit zijn mond, de ksatriya's, de strijders en de adel, uit zijn armen, de vaisya's, handelaren en vaklieden, uit zijn heupen en de sudra's, de laagste kaste van arbeiders, uit zijn voeten. De voeten zijn in het oosten een zeer onrein deel van het lichaam.

Zo eigende de brahmaanse kaste zich het alleenrecht toe op de toegang tot de leer, die zelfs lang na de uitvinding van het schrift alleen mondeling mocht worden overgedragen. Het gaf de brahmaanse kaste een positie van grote macht, omdat ze het monopolie op alle religieuze functies bezat.

Ongeveer drieduizend jaar geleden begon een groep denkers, die onder meer de Upanishads zouden produceren, het brahmanisme te betwisten door nieuwe filosofische scholen te stichten. Deze stonden bekend als de sramana's, waartoe de ajivakas, de jains, de paribbajakas en de boeddhisten behoorden. Sommige van hun ideeën werden later in het hindoeïsme opgenomen, wat leidde tot (samenging met) het ontstaan van de zes klassieke scholen van de hindoeïstische filosofie.

De vedische lijn ontwikkelde zich zo tot de nyaya-, vaisheshika-, samkhya-, yoga-, mimamsa en vedanta-scholen, waarbij tevens geput werd uit de rijke vedische canon van symbolisme, filosofie, theologie en kosmologie, inclusief het behoud van de proto-vedische goden, maar ook met toevoeging van niet-vedische goden, zoals Shiva.

De mimamsa-school staat, zij het hervormd, nog het dichtste bij het vroege brahmanisme, met behoud van het puriteinse vedische ritueel en een vedisch filosofisch systeem. Zo kent deze school nog altijd de praktijk van het homå (vuur), ritueel en de aanbidding van de oude vedische goden zoals Indra, Agni en Varuna.

Sommige geleerden, zoals Romila Thapar, bepleiten het bestaan van een discontinuïteit tussen het brahmanisme en het latere hindoeïsme. Het behoud van de Veda's en de Upanishads als spirituele bronnen, de continuïteit van vele proto-vedische gewoonten en geloven en de acceptatie van de vedische autoriteit door latere hindoes getuigen echter van een erfenis van meer dan vierduizend jaar.

Gautama Boeddha uitte kritiek op de negatieve aspecten van het brahmanisme. Zo erkende de Boeddha het belang van het kastenstelsel niet,[1] ook zei hij dat het geloof dat men zich geestelijk kan reinigen door een bad in een heilige rivier te nemen, niet op de waarheid is gebaseerd. Over het algemeen waren veel van zijn belangrijkste discipelen, zoals Sariputta en Maudgalyayana, van brahmaanse families afkomstig. De Boeddha gebruikte het woord brahmaan, een priester van het brahmanisme, als een synoniem voor een Arahant,[2] een heilige persoon.

  1. zie Dhammapada vers 393 en 396
  2. Verzen over de brahmaan hoofdstuk 24 van de Dhammapada, verzen van de Boeddha.
This article is issued from Wikipedia. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.