Beheer met grote grazers in Nederland

Beheer met grote grazers is een vorm van begrazing die in Nederland sinds ongeveer 1970 op steeds grotere schaal wordt toegepast, anno 2015 in meer dan 500 natuurgebieden. De aanwezigheid van grote grazers remt verruiging en de opslag van struiken en bomen, waardoor bosontwikkeling wordt vertraagd of voorkomen. Grazers kunnen een belangrijke rol spelen bij het beheer en de vorming van het landschap. Door hun gegraas ontstaat een mozaïeklandschap bestaande uit graslanden, ruigten, struwelen en bossen. Van deze variatie kunnen vele andere soorten planten en dieren profiteren. Met grote grazers ten dienste van natuurbeheer doelt men op bepaalde soorten hoefdieren, in het bijzonder runderen, paarden en herten, soms ook andere soorten zoals schapen en geiten.

Blaarkoppen op de heide bij Doorwerth

Inzet

Doorgaans zijn er drie redenen om grote grazers in te zetten bij natuurbeheer: het vervangen van het (dure of moeilijke) mechanische maaibeheer, het stimuleren van natuurlijke processen en het bevorderen van variatie in flora, fauna of landschap.

In gebieden waar wordt ingezet op het behoud van het cultuurlandschap worden specifiek daarvoor geschikte soorten en rassen ingezet. Veelal is dan sprake van een seizoensbegrazing. Voor de jaarrondbegrazing kiest men grote grazers die in ecologisch opzicht lijken op soorten die van nature in het gebied voorkwamen en zelfredzaam zijn. Ze nemen de niche in van soorten die door jacht en de opkomst van de landbouw zijn verdwenen. Runderen en paarden zijn de meest ingezette grote grazers in de Lage Landen die de uitgeroeide oeros en tarpan moeten vervangen. Dat ze zelfredzaam zijn wil niet alleen zeggen dat ze het gehele jaar buiten kunnen blijven, maar ook zonder hulp kunnen afkalven en ongevoelig zijn voor ziekten.

Bij de sinds ongeveer 1990 gestarte experimenten met grote grazers kwamen diverse problemen aan het licht, zoals een onverwachte populatiegroei van de grote grazers, negatieve effecten op de biodiversiteit en maatschappelijke weerstand.

Beheer van grazers

De grote grazers in Nederlandes natuurgebieden kunnen worden verdeeld in vier groepen:

Gedomesticeerde en gededomesticeerde runderen en paarden worden in de meeste natuurgebieden gezien als vee. Zij moeten voldoen aan alle eisen die aan landbouwvee gesteld worden: ze moeten gemerkt zijn via een oormerk of een andere identificatiemethode en over hun gezondheid en welzijn moet worden gewaakt. Ze worden eventueel bijgevoerd en bij overtalligheid en lijden soms afgevoerd. Kadavers van ge(de)domestificeerde runderen en paarden mogen niet altijd blijven liggen in een natuurgebied.

De hoeveelheid grazers die (jaarrond) in een gebied aanwezig kan zijn is, naast het oppervlak, afhankelijk van de beschikbare hoeveelheid voedsel in een gebied. Zo is op voedselrijke kleigrond de hoeveelheid begroeiing, en daarmee de hoeveelheid voedsel, veelal hoger dan op de arme zandgronden. De populatie wordt normaliter gereguleerd door natuurlijke geboorte en natuurlijke sterfte, waaronder predatie.

In de meeste gebieden met een jaarrondbegrazing is in het zomerhalfjaar een overdaad aan vegetatie aanwezig. De dieren hebben meer dan voldoende te eten en bouwen in die periode een dikke vetlaag op. In de herfst en winter neemt de vegetatiegroei af. De grazers schakelen dan over van gras naar ruigtekruiden en de bast van takken en twijgen. Wanneer de winter lang aanhoudt en ook deze voedelbronnen opraken, teren de dieren in op hun vetlaag. Deze vetlaag is een goede graadmeter voor de conditie van de dieren. Als de conditie te zeer afneemt kan overwogen worden om dieren uit het gebied te halen of bij te voeren. Een nadeel van bijvoeren is dat dan eigenlijk te veel dieren overleven, gelet op de draagkracht van het gebied, zodat wellicht later alsnog ingegrepen moet worden. Alternatief is dat voorafgaande aan de winter wordt bepaald hoeveel dieren in het gebied mogen blijven en de rest op voorhand wordt verwijderd.

Als gebieden groot genoeg zijn of met andere verbonden, kunnen grote grazers wegtrekken. Zo is van edelherten bekend dat zij vroeger in het zomerhalfjaar in de uiterwaarden graasden en in de hoger gelegen bossen overwinterden. Tegewoordig zijn dergelijke verbindingen veelal verdwenen door hekwerken, wegen of natuurlijke barrières als rivieren.

Experimenten met begrazing

In Nederland worden al zeker sinds de vroege jaren 1970 experimenten uitgevoerd met begrazing in natuurgebieden.[2] Een nieuwe impuls kwam omstreks 1990 van een aantal biologen, onder wie Frans Vera, die in zijn proefschrift beschreef dat de Lage Landen vroeger niet eenzijdig bebost waren, maar dat er sprake was van een half open landschap, dat door grote grazers was gecreëerd. Vera pleitte krachtig voor het grootschalig inzetten van grote grazers in het natuurbeheer. Sommigen leverden kritiek op Vera. Het was huns inziens niet altijd duidelijk welke referentie Vera had gekozen, en men verschilde van mening of de ontwikkeling van de verhouding bos/niet bos door de aanwezigheid van grote grazers verklaard kon worden. Zeker is dat vanaf de vroege middeleeuwen steeds meer bos omgezet werd in landbouwgrond. Het overgebleven bos werd geëxploiteerd voor jacht, hout- en strooiselwinning. Op veel andere gronden, heide en graslanden, werd vee gehoed. Tot in het begin van de twintigste eeuw werden landbouwgebieden gekenmerkt door een hoge biodiversiteit en verscheidenheid aan landschappen. De natuur in bossen en landbouwgronden was dus niet wild maar mens-gerelateerd, al konden dieren en planten zich op veel plekken spontaan ontwikkelen. Zeker is ook dat in Europa na de laatste ijstijd het aantal wilde runderen en wilde paarden afnam. De oeros stierf uit in 1627 (in Nederland in de zevende eeuw), de tarpan in 1887.

In Nederland is veel discussie over het beheer van de grote grazers in de Oostvaardersplassen. Dit natuurgebied omvat naast een moerasgebied een groot areaal graslandgebied. Het moerasgebied wordt jaarlijks open gehouden door grote aantallen wilde ganzen, die voorkomen dat het rietland dichtgroeit. Voor het beheer van het grasland is gekozen voor de inzet van drie soorten grote grazers: het edelhert, de konik en het heckrund. Het beheer in het Oostvaardersplassengebied was in grote lijnen conform de ideeën van bioloog Vera, met vrij levende grote kuddes. Ook bij extreme omstandigheden zou niet worden ingegrepen in de populatie. Men rekende op natuurlijke regulatie van de grootte van de kuddes. Het gevolg hiervan was, dat wanneer de voedselvoorraad in het gebied uitgeput was er relatief veel dieren stierven. Hierop kwam veel kritiek van dierenartsen, paardenliefhebbers, dierenbeschermers en boeren. Zij wezen erop dat de dieren, die ze als vee zagen, verzorgd dienden te worden en dat de grazers onnodig leden. Een van de problemen was dat het gebied te klein was en migratie door de grazers naar en van omliggende gebieden niet mogelijk was. Als reactie op de kritiek is sinds eind 2004 een regime ingezet waarbij beheerder Staatsbosbeheer zieke en zwakke dieren die de winter niet zouden overleven kon afschieten om onnodig lijden te voorkomen.

Na aanhoudende protesten en op advies van deskundigen heeft in 2018 de provincie Flevoland[3] besloten de hoeveelheid grazers te verlagen. Verwacht wordt dat door de lagere dichtheden wintersterfte wordt voorkomen en struiken zich herstellen. De beheerder zal jaarlijks tijdig dieren afschieten of uitplaatsen om ongewenste groei van de populaties te voorkomen.

Kritiek op (jaarrond)begrazing

Jaarrondbegrazing met grote grazers kan een negatief effect hebben op in het gebied aanwezige (zeldzame) soorten die juist gebaat zijn bij een andere vorm van beheer, bijvoorbeeld maaibeheer. Floristen zagen terreinen als gevolg van vraat en vertrapping door grote grazers verarmen, bijvoorbeeld de kruiden- en orchideenrijke duinvalleien. De natuurbeheerders zouden, zo stelden zij voor, de plaatsen waar zeldzame soorten voorkomen door middel van rasters van begrazing dienen uit te zonderen. Een ander punt van zorg was dat de stand van vogels die op de bodem broeden in veel gebieden dramatisch achteruit ging; deze ontwikkeling kan echter niet uitsluitend aan begrazing worden toegeschreven.

Een voorbeeld waarbij begrazing door huisvee vooralsnog niet naar wens verloopt, betreft landgoed Duin en Kruidberg. Dit gebied wordt beheerd door Natuurmonumenten en is onderdeel van Nationaal Park Zuid-Kennemerland. Er lopen sedert 2003 Schotse Hooglanders. Het doel is dat de dieren door begrazing en vertrapping de vergrassing en de struikvorming van het duin voor een groot deel teniet doen. De eerste tijd bezochten de Hooglanders bij voorkeur de stukken duin waarop kardinaalsmuts groeide, een door de runderen geliefde bron van voedsel. Nadat alle struiken waren kaalgevreten (waartoe de runderen de takken van hoge struiken naar beneden omknikken) en de meeste waren afgestorven, trokken de dieren verder en lieten zij zich daar nog slechts sporadisch zien. Het gevolg is een toename van de vergrassing, hoewel het gras aanvankelijk door de koeien werd begraasd. De te bestrijden Amerikaanse vogelkers liep na het vertrek van de koeien weer ongehinderd uit. Hier is het doel van de begrazing, althans plaatselijk, mislukt. De dieren zwermden makkelijk uit naar de aangrenzende Kennemerduinen. Voor de bestrijding van de vergrassing en de Amerikaanse vogelkers zouden, zo is geopperd, meer runderen per hectare dienen te worden uitgezet wat nadelig kan zijn voor andere flora en fauna.

Op het Rolverseiland in de Amsterdamse Waterleidingduinen lopen op 36 hectare acht runderen, het jaar rond, bijna een rund op elke 4,5 hectare. Struiken van Amerikaanse vogelkers houden zich daar verborgen tussen de stekels van de duindoorn en meidoorn. Door de begrazing zijn er negatieve invloeden op belangrijke fauna-elementen zoals dagvlinders.[4] Ook in andere gebieden hebben grote grazeres negatieve effecten. Een langjarig experiment in de duinen van Nationaal Park Zuid-Kennemerland met begrazing door wisenten laat echter een licht positief effect van deze begrazing zien op broedvogels van bossen en struwelen.[5]

Begrazing met grote grazers zou verder sanitaire risico's met zich mee brengen voor de veestapel. Ook zou het de veiligheid van recreanten kunnen bedreigen omdat deze het gevaar van grote grazers niet goed kunnen beoordelen.[6]

Balans

Gezien de kostenvoordelen en de ecologische voordelen houden natuurbeheerders vast aan begrazing met grote grazers. In veel natuurgebieden in Nederland en België wordt jaarrond begraasd. Grootschalig gebeurt dat behalve in de reeds genoemde gebieden onder meer in Imbosch, Dwingelderveld, Hoge Kempen, Strabrechtse Heide, Kampina, Millingerwaard en Lauwersmeer.

Voorbeelden grote grazers

Wilde grote grazers in Nederland zijn edelhert, ree en wild zwijn. Landbouwhuisdieren die, deels half-wild/verwilderd, als grote grazer worden ingezet zijn rund (Galloway, Schotse hooglander, Heckrund, streekeigen runderen zoals het Kempens rund en andere), paard (Konik, Exmoor-pony en andere), schaap (Soay, Manx Loaghtan, Hebridean, Mergellander, Kempens heideschaap, Drents heideschaap, Heidschnucke en andere) en geit. Voorbeelden van wilde, maar niet of weinig in Nederland in het wild voorkomende soorten zijn wisent, moeflon, damhert en waterbuffel.

This article is issued from Wikipedia. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.