Balkenendenorm

De balkenendenorm (ook premiernorm) is de verzamelnaam voor een serie wettelijke en vrijwillige normen, die samen bepalen dat openbare bestuurders in Nederland niet meer mogen verdienen dan 130 procent van een ministerssalaris.[1] De balkendenorm is per 1 januari 2013 geformaliseerd in de Wet normering topinkomens (Wnt), die al in 2006 voorafgegaan werd door de Wet openbaarmaking uit publieke middelen gefinancierde topinkomens (Wopt).

Jan Peter Balkenende

De balkenendenorm is vernoemd naar Jan Peter Balkenende, minister-president van Nederland van 2002 tot 2010. De norm is tot stand gekomen nadat er in de voorafgaande jaren een toenemende maatschappelijke verontwaardiging was ontstaan over de hoge salarissen (en ontslagvergoedingen) voor openbare bestuurders, vooral indien ook nog sprake was van slecht functionerende bestuurders.

Van vrijwillig instrument naar wettelijke norm

De balkenendenorm was tot 2013 geen verplichte norm en geen formeel instrument. Het salaris van een minister bedroeg in 2011 op jaarbasis 144.000 euro inclusief vakantiegeld en eindejaarsuitkering. Daarnaast krijgt hij een vaste onkostenvergoeding en maakt hij aanspraak op een aantal andere tegemoetkomingen en voorzieningen.[2] In 2010 bedroeg de norm 193.000 euro.[3] In 2011 ging het eveneens om 193.000 euro, in 2013 om 228.599 euro.[4] In 2018 is de balkenendenorm 187.000 euro[5]. Topinkomens bij de overheid die hoger zijn dan het gemiddeld belastbaar jaarloon van ministers zijn openbaar en moeten jaarlijks worden gepubliceerd.

Praktijk

In 2009 zaten in Nederland zo'n 2.039 werknemers boven de norm, 6% meer dan in 2008. Driekwart van hen zit in de zorg; daarvan is bijna de helft medisch specialist. In januari 2013 stuurde minister van Binnenlandse Zaken Ronald Plasterk naar aanleiding van de net aangenomen Wnt een brief naar de Tweede Kamer met daarbij een lijst van 2.651 werknemers die boven de norm verdienden.[6]

Een evaluatie van de Wnt liet in 2015 zien dat de norm toen nog slechts vijf keer overtreden was, waarmee de wet als een politiek succes beschouwd werd; volgens onderzoek van De Groene zijn in 2004-2014 de topsalarissen met gemiddeld slechts 4% gestegen.[7] Wel kent de wet diverse mazen, die maken dat bestuurders van bepaalde instellingen niet onder de norm vallen en dus veel hogere beloningen krijgen toebedeeld. Voorbeelden hiervan zijn bestuurders bij financiële instellingen als De Nederlandsche Bank en de Autoriteit Financiële Markten, bij nutsbedrijven als Alliander en TenneT en bij de Schiphol Group.

Een neveneffect van de norm is echter dat in de subtop van het openbaar bestuur een competitie is ontstaan. Door de openbaarheid kunnen bestuurders van kleine instellingen hun salaris makkelijker vergelijken met dat van hun grotere collega's en door de wettelijke norm is er een duidelijk streefcijfer. Bovendien bevat de Wnt criteria voor beloningen die onder andere afhangen van de grootte van instellingen, zodat fuseren voor bestuurders bijna automatisch een loonsverhoging inhoudt, en van het nauwelijks gedefinieerde 'complexiteit', dat volgens critici risicozoekend gedrag in de hand kan werken.[7]

Incidenten

Centraal Orgaan Opvang Asielzoekers

Functionarissen die geheel of grotendeels betaald worden uit publieke fondsen, zoals directeuren van zorginstellingen, roepen gemakkelijk publieke verontwaardiging over zich af wanneer zij zichzelf te ruimhartig bedelen. Dat overkwam bijvoorbeeld Nurten Albayrak, voormalig bestuursvoorzitter van het Centraal Orgaan opvang asielzoekers, die naast het te hoge salaris dat zij zichzelf zou hebben toegekend (273.000 euro[4]) ook een te dure dienstauto zou hebben aangeschaft en die door minister Gerd Leers op non-actief werd gesteld.[8]

TU Delft

Voormalig secretaris-generaal van het ministerie van Buitenlandse Zaken Dirk Jan van den Berg en later bestuursvoorzitter van de TU Delft overschreed in 2009 de balkenendenorm, ondanks dat hij het jaar daarvoor met toenmalig minister Plasterk een akkoord bereikte waarbij hij onder de norm zou blijven. Van den Berg verdiende toen 245.000 euro; de norm was 182.000 euro. Het ministerie van Onderwijs vorderde 19.000 euro terug, maar Van den Berg betaalde niet; de universiteit deed dat voor hem. In 2010 zat Van den Berg wederom 40.000 euro boven de norm.[9][10] Sinds de ingang van het nieuwe contract van Van den Berg zijn de afspraken conform de Wet normering topinkomens.

Friesland College

Een ander voorbeeld is voormalig bestuursvoorzitter Klaas Koops van mbo-instelling het Friesland College. Koops vertrok daar op 1 september 2010, zijn totale salaris bedroeg ruim 550.000 euro. Dat bedrag was inclusief de vertrekregeling. Oorspronkelijk zou Koops nog meer ontvangen, maar daar stak het ministerie van Onderwijs een stokje voor.[11]

De Nederlandsche Bank

Oud-directeur Nout Wellink had een salaris van 407.000 euro, ruim boven de norm.[4] Wellink liet indertijd weten dat het salaris van de premier geen maatstaf zou moeten zijn en noemde de balkenendenorm "idioot". Hij werd over deze uitspraak gekapitteld door toenmalig vicepremier Wouter Bos.[12]

Publieke omroep

Bij de publieke omroep (NPO) werkten in 2013 zeven presentatoren die meer verdienden dan de balkenendenorm. Zes daarvan zijn in loondienst, één werkt er vanuit een BV. Drie van de zeven presentatoren werken bij de VARA, twee bij BNN en twee bij de TROS. In 2007 zaten bij de VARA nog zes 'boegbeelden' boven de norm.[13] Bij de VARA zit de bestbetaalde: 502.968 euro per jaar. De NPO heeft de namen van de betrokkenen niet bekendgemaakt. Het bedrag boven de norm wordt door de omroepverenigingen zelf betaald en komt dus niet uit belastinggeld.[14] Hooggesalarieerden binnen de omroep zijn Matthijs van Nieuwkerk (493.420 euro), Paul de Leeuw (377.174 euro), Antoinette Hertsenberg (376.000 euro) en Dominique Weesie (213.229 euro) (cijfers over 2012/13).[15] Sommige bekende tv-persoonlijkheden hebben aanzienlijke vermogens opgebouwd: Ivo Niehe meer dan 10 miljoen euro (2008), Paul de Leeuw bijna 7 miljoen, Rik Felderhof ca. 6,5 miljoen en Mart Smeets, Jeroen Pauw (2006), Marc Dik, Bert van Leeuwen: allen rond de 2,5 miljoen euro.[16]

Zorgsector

In 2009 verdiende 19% van de ziekenhuisdirecteuren meer dan de balkenendenorm. In 2010 werkte driekwart van de topbestuurders die meer verdienden dan de balkenendenorm in de zorgsector.[17] In de zorg werd de balkenendenorm dan ook niet toegepast. Volgens minister Schippers van Volksgezondheid, Welzijn en Sport was de norm te globaal om te worden toegepast. De balkenendenorm is immers onafhankelijk van de omvang van de instelling en van de complexiteit van het productieproces en dus van de functiezwaarte, aldus Schippers in 2011.[18] Om die reden was er voor de zorg een andere norm die wél rekening hield met (1) de diversiteit aan functiezwaartes van de verschillende zorgbestuurders én (2) met de in de zorg bestaande salarisopbouw die in zorg-cao’s is vastgelegd. Het betrof hier de zogeheten Beloningscode Bestuurders in de Zorg (BBZ) die op 1 september 2009 werd vastgesteld en die alleen gold voor nieuwe contracten vanaf die datum.[19] Toch verdienden alleen al in de ouderenzorg in 2010 nog steeds 31 managers meer dan het maximum van 193.000 euro uit hun eigen beloningscode. De salarissen binnen de ouderenzorg stegen bovendien snel: in 2011 was het topinkomen gestegen tot 327.075 euro en in 2012 tot 559.954 euro.[20] Toen de balkenendenorm via de Wet normering topinkomens dreigde een wettelijke norm te worden, spande de Nederlandse Vereniging van Bestuurders in de Zorg (NVZD) een rechtszaak aan tegen de Staat. Maar omdat de wet ook een overgangsregeling bevat, meende de rechtbank dat zorgbestuurders die nu méér verdienen dan het nieuwe maximum, voldoende tegemoet werden gekomen. De balkenendenorm geldt dus ook in de zorgsector.[21]

This article is issued from Wikipedia. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.