< Duits < Grammatica < Werkwoorden

Duits

Inleiding
  1. Inhoud
Lessen
  1. Alfabet, geslacht en getallen
  2. Ontmoeting, handige woorden
  3. De klok, de week, het weer, groeten
  4. Het weer verder
  5. Dagen
  6. Maanden
  7. Sagen, sein, können, haben: tegenwoordige tijd
Grammatica Naamvallen
  1. Der Nominativ
  2. Der Genitiv
  3. Der Dativ
  4. Der Akkusativ
  5. Samenvattende tabel lidwoorden
Grammatica Naamwoorden
  1. Zelfstandig naamwoord en co
  2. Geslacht van het zelfstandig naamwoord
  3. Meervoud van het zelfstandig naamwoord
  4. Lidwoord
  5. Bezittelijk voornaamwoord
  6. Aanwijzend voornaamwoord
  7. Bijvoeglijk naamwoord
  8. Persoonlijk voornaamwoord
Grammatica Werkwoorden
  1. Werkwoorden
  2. HabenSeinWerden
  3. Klankwissel in de stam in de tegenwoordige tijd
  4. Regelmatig (zwak) in de tegenwoordige tijd
  5. Voltooid deelwoord
  6. Modale werkwoorden
  7. Scheidbare werkwoorden
  8. Lijdende vorm
  9. Konjunktiv
Toetsen
  1. Toetsenbank Duits
Overig
  1. Zinsbouw
  2. Platform voor leraren
Auteurs
  1. Ischa1
  2. Bdcooman
  3. en vele anderen

<<Werkwoorden - Haben, sein en werden - Klankwissel tegenwoordige tijd - Regelmatig (zwak) tegenwoordige tijd - Voltooid deelwoord - Modale ww - Scheidbare ww - Lijdende vorm - Konjunktiv>>

De Konjunktiv ofwel aanvoegende wijs is een aparte modus naast de Indikativ. Er wordt zoveel als een wens, toegeving of aansporing mee uitgedrukt. De vaste persoonsuitgangen zijn: -e, -est, -et, -en, -et en -en.

In het Nederlands komt deze aparte modus (conjunctief) niet meer voor, behoudens enkele standaarduitdrukkingen (God zij dank, etc.).

Zwakke werkwoorden

Als voorbeeld voor de zwakke werkwoorden nemen we hieronder het werkwoord sagen (zeggen).

Tegenwoordige tijd (Konjunktiv I)

sagen
ichsage
dusagest
er/sie/essage
wirsagen
ihrsaget
siesagen
Siesagen

Verleden tijd (Konjunktiv II)

Bij zwakke werkwoorden is de Konjunktiv II (ofwel, de Konjunktiv in de verleden tijd) qua vorm geheel gelijk aan de onvoltooid verleden tijd van de Indikativ.

sagen
ichsagte
dusagtest
er/sie/essagte
wirsagten
ihrsagtet
siesagten
Siesagten

Sterke werkwoorden

Als voorbeeld nemen we hieronder het werkwoord kommen (komen).

Tegenwoordige tijd (Konjunktiv I)

kommen
ichkomme
dukommest
er/sie/eskommet
wirkommen
ihrkommet
siekommen
Siekommen

Verleden tijd (Konjunktiv II)

Bij sterke werkwoorden wordt de Konjunktiv II gevormd door de uitgangen van de Konjunktiv I achter de werkwoordsstam te plaatsen, waarbij indien mogelijk de klinker van de stam een umlaut krijgt:

kommen
ichkäme
dukämest
er/sie/eskämet
wirkämen
ihrkämet
siekämen
Siekämen

Let op! Bij een werkwoord als laufen is de stam van de verleden tijd lief-. Er komt in dit geval dus geen umlaut bij in de Konjunktiv II, aangezien dat niet kan bij een stamklinker -ie-:

laufen
ichliefe
duliefest
er/sie/esliefet
wirliefen
ihrliefet
sieliefen
Sieliefen

Onregelmatig

Sein

Konjunktiv IKonjunktiv II
ichseiwäre
duseiestwärest
er/sie/es/manseiwäre
wirseienwären
ihrseietwäret
sieseienwären
Sieseienwären

Haben

Konjunktiv IKonjunktiv II
ichhabehätte
duhabesthättest
er/sie/es/manhabehätte
wirhabenhätten
ihrhabethättet
siehabenhätten
Siehabenhätten

Werden

Konjunktiv IKonjunktiv II
ichwerdewürde
duwerdestwürdest
er/sie/es/manwerdewürde
wirwerdenwürden
ihrwerdetwürdet
siewerdenwürden
Siewerdenwürden

<<Werkwoorden - Haben, sein en werden - Klankwissel tegenwoordige tijd - Regelmatig (zwak) tegenwoordige tijd - Voltooid deelwoord - Modale ww - Scheidbare ww - Lijdende vorm - Konjunktiv>>

This article is issued from Wikibooks. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.