zwijgen
Nederlands
Woordafbreking
- zwij·gen
Woordherkomst en -opbouw
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
zwijgen |
zweeg |
gezwegen |
klasse 1 | volledig |
Werkwoord
zwijgen
- inergatief ervan afzien te spreken
- Tijdens de kerkdienst moet je zwijgen.
- Nemo begreep er niet veel van maar hij deed er voorlopig het zwijgen toe.[3]
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
|
Uitdrukkingen en gezegden
- Zwijgen als het graf
helemaal niets zeggen en/of totaal niets over iets vertellen
- Zwijgen in alle talen
helemaal niets zeggen ofwel: niets van zich laten horen
- Iemand het zwijgen opleggen
er met niemand over mogen praten en nieman diets mogen vertellen
- Spreken is zilver, zwijgen is goud.
soms kun je beter je mond houden
Vertalingen
1. ervan afzien te spreken
Gangbaarheid
- Het woord zwijgen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'zwijgen' herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen. |
Verwijzingen
- "zwijgen" in: Sijs, N. van der Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen. 2e druk (2002) Veen, Amsterdam / Antwerpen; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- zwijgen op website: Etymologiebank.nl
- Herzen, Frank De zoon van de woordbouwer 1970 ISBN 9062805450 pagina 125
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.