zingen
Nederlands
Uitspraak
naamwoord van handeling | |
---|---|
zelfstandig | bijvoeglijk |
zingen | zingend |
zang | gezongen |
Woordafbreking
- zin·gen
Woordherkomst en -opbouw
- In de betekenis van ‘met de stem muziek voortbrengen’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 901 [1] [2]
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
zingen /ˈzɪŋə(n)/ |
zong /zɔŋ/ |
gezongen /ɣə'zɔŋə(n) |
klasse 3 | volledig |
Werkwoord
zingen
- (muziek) het musiceren met de menselijke stem
- Zij zingen iedere zaterdag in een koor.
Verwante begrippen
- zang, zangwerk
Hyponiemen
|
Afgeleide begrippen
Uitdrukkingen en gezegden
- Een liedje van verlangen zingen
op allerlei manieren een wens uitspreken
- Een toontje lager zingen
minder opscheppen, minder grote mond hebben
- Elke vogel zingt zoals hij gebekt is
ieder laat zich uit op een wijze die door zijn eigen aard (en opvattingen) bepaald worden
- Geen twee deuntjes voor één cent zingen
geen zin hebben hetzelfde nog een keer te herhalen
- Vogeltjes die zo vroeg zingen zijn voor de poes.
wanneer iemand te snel van iets genieten wil, komen er vaak bedrogen vanaf
- elk vogeltje zingt zoals het gebekt is
ieder laat zich uit op een wijze die door zijn eigen aard en opvattingen bepaald worden
Vertalingen
1. het musiceren met de menselijke stem
Gangbaarheid
- Het woord zingen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'zingen' herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.