zeelt
Nederlands
Woordafbreking
- zeelt
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het ?, in de betekenis van ‘beenvis’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1420 [1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | zeelt | zeelten |
verkleinwoord | zeeltje | zeeltjes |
Zelfstandig naamwoord
zeelt v/m
- (vissen) Tinca tinca
een vis, behorend tot de karperachtigen
- Hij ving een zeelt.
Vertalingen
1. Tinca tinca
|
|
Gangbaarheid
- Het woord zeelt staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'zeelt' herkend door:
57 % | van de Nederlanders; |
41 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.