wippen

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  wippen    (hulp, bestand)
  • IPA: /ˈwɪpə(n)/; /'ʋɪpə(n)/
Woordafbreking
  • wip·pen
Woordherkomst en -opbouw
  • In de betekenis van ‘op en neer gaan’ voor het eerst aangetroffen in 1477 [1]
  • van Middelnederlands wyppen [2]
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
wippen
wipte
gewipt
zwak -t volledig

Werkwoord

wippen

  1. inergatief op en neer bewegen
    • De kinderen werden ongeduldig onder het lange betoog en begonnen te wippen en te wriemelen. 
  1. inergatief (informeel) geslachtsgemeenschap hebben, paren
  2. overgankelijk (informeel) door een stemming uit een functie zetten
    • Omdat hij ruzie maakte met de voorzitter wipte de ledenvergadering hem uit het bestuur. 
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Vertalingen
Vertalingen

Zelfstandig naamwoord

wippen mv

  1. meervoud van het zelfstandig naamwoord wip

Gangbaarheid

  • Het woord wippen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
100 %van de Nederlanders;
99 %van de Vlamingen.

Meer informatie

Verwijzingen

This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.