wippen
Nederlands
Woordafbreking
- wip·pen
Woordherkomst en -opbouw
- In de betekenis van ‘op en neer gaan’ voor het eerst aangetroffen in 1477 [1]
- van Middelnederlands wyppen [2]
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
wippen |
wipte |
gewipt |
zwak -t | volledig |
Werkwoord
wippen
- inergatief op en neer bewegen
- De kinderen werden ongeduldig onder het lange betoog en begonnen te wippen en te wriemelen.
- inergatief (informeel) geslachtsgemeenschap hebben, paren
- overgankelijk (informeel) door een stemming uit een functie zetten
- Omdat hij ruzie maakte met de voorzitter wipte de ledenvergadering hem uit het bestuur.
Hyponiemen
- aanwippen, afwippen, binnenwippen, buitenwippen, inwippen, langswippen, omwippen, opwippen, overwippen, wegwippen
Afgeleide begrippen
Gangbaarheid
- Het woord wippen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'wippen' herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.