balance

Engels
Uitspraak
enkelvoud meervoud
balance balances

Zelfstandig naamwoord

balance

  1. balans
  2. weegschaal
vervoeging
onbepaalde wijs to balance
he/she/it balances
verleden tijd balanced
voltooid
deelwoord		 balanced
onvoltooid
deelwoord		 balancing
gebiedende wijs balance

Werkwoord

balance

  1. balanceren
  2. afwegen

Frans
Uitspraak

Zelfstandig naamwoord

balance v

  1. (spreektaal) verlinker, verklikker
  1. «Balance, p’tit enculé, t'as parlé de moi à ce flic?»
    Kleine klootzak van een verklikker, heb je het over mij gehad met die smeris? [1]

Verwijzingen
  1. Wouw, B. van de Woordenboek populair Frans - Nederlands 2e druk (2014) Uitgeverij Arti-Choc, Breda; p. 20

Spaans
Uitspraak
  • IPA: /baˈlan.se/
Woordafbreking
  • ba·lan·ce
enkelvoud meervoud
balance balances

Zelfstandig naamwoord

balance m

  1. balans
  2. schommeling
  3. weifeling, onzekerheid
Synoniemen
This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.