wied
Nederlands
Zelfstandig naamwoord
wied o
- onkruid.
- Je moet het wied even weghalen.
Opmerkingen
- Dit woord is het Surinaams-Nederlandse woord voor onkruid. Vroeger was het ook gangbaar in het Europese Nederlands.
Afgeleide begrippen
Werkwoord
vervoeging van |
---|
wieden |
wied
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van wieden
- Ik wied.
- gebiedende wijs van wieden
- Wied!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van wieden
- Wied je?
Gangbaarheid
- Het woord wied staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'wied' herkend door:
49 % | van de Nederlanders; |
50 % | van de Vlamingen. |
Limburgs
Uitspraak
- IPA: /wiːd/ (Etsbergs)
Maltees
Woordherkomst en -opbouw
- Ontwikkeld uit het Klassiek-Arabische واد (wādī; dal).
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.