weken
Nederlands
Uitspraak
- Geluid: weken (hulp, bestand)
- IPA:
- (Noord-Nederland): /ˈʋe.kə(n)/
- (Vlaanderen, Brabant): /ˈβ̞e.kə(n)/
- (Limburg): /ˈwe.kə(n)/
Woordafbreking
- we·ken
Woordherkomst en -opbouw
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
weken /ˈʋekə(n)/ |
weekte /ˈʋektə/ |
geweekt /ɣəˈʋekt/ |
zwak -t | volledig |
Werkwoord
weken
- overgankelijk door langdurig in een vloeistof te leggen zacht, plooibaar of beter wasbaar maken
- Je kunt dat het beste eerst een tijdje weken.
- ergatief door langdurig in een vloeistof te liggen zacht, plooibaar of beter wasbaar worden
- Dat vuile ondergoed heeft lang genoeg liggen weken.
Hyponiemen
Vertalingen
Werkwoord
vervoeging van |
---|
wijken |
weken
- meervoud verleden tijd van wijken
- Wij weken.
- Jullie weken.
- Zij weken.
- Wij weken.
Gangbaarheid
- Het woord weken staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'weken' herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.