weken

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  weken    (hulp, bestand)
  • IPA:
    • (Noord-Nederland): /ˈʋe.kə(n)/
    • (Vlaanderen, Brabant): /ˈβ̞e.kə(n)/
    • (Limburg): /ˈwe.kə(n)/
Woordafbreking
  • we·ken
Woordherkomst en -opbouw
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
weken
/ˈʋekə(n)/
weekte
/ˈʋektə/
geweekt
/ɣəˈʋekt/
zwak -t volledig

Werkwoord

weken

  1. overgankelijk door langdurig in een vloeistof te leggen zacht, plooibaar of beter wasbaar maken
    • Je kunt dat het beste eerst een tijdje weken. 
  1. ergatief door langdurig in een vloeistof te liggen zacht, plooibaar of beter wasbaar worden
    • Dat vuile ondergoed heeft lang genoeg liggen weken. 
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Werkwoord

vervoeging van
wijken

weken

  1. meervoud verleden tijd van wijken
    • Wij weken. 
    • Jullie weken. 
    • Zij weken. 

Zelfstandig naamwoord

weken mv

  1. meervoud van het zelfstandig naamwoord week

Gangbaarheid

  • Het woord weken staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
100 %van de Nederlanders;
100 %van de Vlamingen.

Verwijzingen

This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.