vrijbuiter
Nederlands
Woordafbreking
- vrij·bui·ter
Woordherkomst en -opbouw
- In de betekenis van ‘kaper, avonturier’ voor het eerst aangetroffen in 1572 [1]
- afgeleid van vrijbuiten met het achtervoegsel -er [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | vrijbuiter | vrijbuiters |
verkleinwoord | vrijbuitertje | vrijbuitertjes |
Zelfstandig naamwoord
vrijbuiter m
- (geschiedenis) (scheepvaart) een zeerover die niet zijn buit grotendeels zoals een kaper aan de staat afstond, maar vrijelijk op de markt verkocht
- Kapers werden vaak vrijbuiters als hun dat uitkwam, zodat het verschil niet zo groot was.
- iemand die niet vies is van een beetje avontuur, een avonturier
- Oh, die? Dat was altijd al een vrijbuiter!
- (scheepvaart) een klassieke, houten zeilboot
Synoniemen
- [1] filibuster, kaper, zeerover
Gangbaarheid
- Het woord vrijbuiter staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'vrijbuiter' herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
98 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.