voren

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  voren    (hulp, bestand)
  • IPA: /ˈvɔːrə(n)/
Woordafbreking
  • vo·ren

Bijwoord

voren

  1. van ~: aan of van de voorzijde
    • De vogel ziet er van voren bijna hetzelfde uit als een mus, maar de staart is anders. 
  1. naar ~ in voorwaartse richting
    • Hij liep naar voren toen zijn naam genoemd werd. 
Antoniemen
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
enkelvoud meervoud
naamwoord voren vorens
verkleinwoord vorentje vorentjes

Zelfstandig naamwoord

voren m

  1. een vis van het zoete water met rode vinnen
    • Hij ving alleen maar een paar vorentjes. 
Synoniemen
Hyponiemen
  • rietvoren
Anagrammen

Zelfstandig naamwoord

voren mv

  1. meervoud van het zelfstandig naamwoord vore
  2. meervoud van het zelfstandig naamwoord voor
Afgeleide begrippen

Gangbaarheid

  • Het woord voren staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
96 %van de Nederlanders;
87 %van de Vlamingen.

Zweeds

Woordafbreking
  • vo·ren

Werkwoord

voren

  1. voltooid deelwoord van vara
This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.