volley
Nederlands
Woordafbreking
- vol·ley
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Engels, in de betekenis van ‘terugslaan van een bal voor hij de grond geraakt heeft’ voor het eerst aangetroffen in 1890 [1] [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | volley | volleys |
verkleinwoord | - | - |
Zelfstandig naamwoord
volley m [3]
- (sport) het terugslaan van een bal voor hij de grond geraakt heeft
Hyponiemen
- beachvolley, dropvolley, halfvolley, serve-volley, stopvolley, voetvolley
Afgeleide begrippen
Werkwoord
vervoeging van |
---|
volleyen |
volley
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van volleyen
- Ik volley.
- gebiedende wijs van volleyen
- Volley!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van volleyen
- Volley je?
Gangbaarheid
- Het woord volley staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'volley' herkend door:
95 % | van de Nederlanders; |
95 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.