vlam
Nederlands
Woordafbreking
- vlam
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘tongvormig verbrandingsverschijnsel’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1265 [1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | vlam | vlammen |
verkleinwoord | vlammetje | vlammetjes |
Zelfstandig naamwoord
vlam v/m
- kleinste vorm van vuur
Uitdrukkingen en gezegden
- in vlammen opgaan
- vlam vatten
in brand vliegen
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
|
Vertalingen
1. kleinste vorm van vuur
in vlammen opgaan
|
vlam vatten
|
Werkwoord
vervoeging van |
---|
vlammen |
vlam
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van vlammen
- Ik vlam.
- gebiedende wijs van vlammen
- Vlam!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van vlammen
- Vlam je?
Gangbaarheid
- Het woord vlam staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'vlam' herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.