visboer
Nederlands
Woordafbreking
- vis·boer
Woordherkomst en -opbouw
- samenstelling van vis en boer
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | visboer | visboeren |
verkleinwoord | visboertje | visboertjes |
Zelfstandig naamwoord
visboer m
- (beroep) een handelaar die gespecialiseerd is in de verkoop van vis
- We gaan even naar de visboer.
Vertalingen
1. een handelaar die gespecialiseerd is in de verkoop van vis
Gangbaarheid
- Het woord visboer staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'visboer' herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.