verlofdag
Nederlands
Woordafbreking
- ver·lof·dag
Woordherkomst en -opbouw
- samenstelling van verlof en dag
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | verlofdag | verlofdagen |
verkleinwoord | verlofdagje | verlofdagjes |
Zelfstandig naamwoord
verlofdag m
- een dag dat men niet hoeft te werken
- Naast vakantiedagen doneren voor het geld, kun je ze ook met collega’s delen. Dat is wettelijk mogelijk, al gebeurt het in de praktijk nog maar weinig. Werknemers bij het Rijk kunnen sinds dit voorjaar bijvoorbeeld vrijwillig bovenwettelijke verlofdagen aan collega’s geven. (Wettelijke verlofdagen mag je niet weggeven.) Collega’s kunnen die dagen bijvoorbeeld voor mantelzorg gebruiken. Want juist mantelzorgers voelen zich door een tekort aan vrije dagen vaak overbelast, concludeerde het Sociaal en Cultureel Planbureau in 2014. Kortom: veel werknemers hebben verlofdagen over, terwijl mantelzorgers erom zitten te springen. En zo hield de gemeente Amsterdam al eerder, met succes, eenzelfde proef. Wat bleek: in 2015 schonken 87 ambtenaren in totaal 170 verlofdagen aan 43 mantelzorgende collega’s. Inmiddels heeft de gemeente het donatiesysteem officieel doorgevoerd. Iedereen blij. [1]
Gangbaarheid
- Het woord verlofdag staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'verlofdag' herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen. |
Verwijzingen
- NRC Anne Corré 6 september 2016
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.