veil

Niet te verwarren met: vijl

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • veil
Woordherkomst en -opbouw
  • In de betekenis van ‘te koop’ voor het eerst aangetroffen in 1417 [1] [2] [3]
enkelvoud meervoud
naamwoord veil -
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

veil o

  1. (plantkunde) Hedera helix klimop
    • Een vloer van donzig mos; de doorgang wild gesierd
      Met geitenblad; het veil, dat aan de wanden zwiert, [4]
       
Hyponiemen
stellendvergrotendovertreffend
onverbogen veilveilerveilst
verbogen veileveilereveilste
partitief veilsveilers-

Bijvoeglijk naamwoord

veil

  1. (verouderd) te koop, beschikbaar tegen geld
  1. «Zij was een veile deern.»
    Ze was een hoer.
  2. boosaardig, gemeen (eigenlijk: vijl)
Uitdrukkingen en gezegden
  • Iets veil hebben.
Iets te koop hebben.
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Werkwoord

vervoeging van
veilen

veil

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van veilen
    • Ik veil. 
  2. gebiedende wijs van veilen
    • Veil! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van veilen
    • Veil je? 

Gangbaarheid

  • Het woord veil staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
66 %van de Nederlanders;
84 %van de Vlamingen.

Verwijzingen

Meer informatie

This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.