vandalisme
Nederlands
Woordafbreking
- van·da·lis·me
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Duits of Frans, in de betekenis van ‘vernielzucht’ voor het eerst aangetroffen in 1825 [1]
- Afgeleid van vandaal met het achtervoegsel -isme
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | vandalisme | - |
verkleinwoord | - | - |
Zelfstandig naamwoord
vandalisme o
- het moedwillig en nodeloos beschadigen of vernietigen van andermans of openbaar eigendom
Verwante begrippen
- vandaal, vandalistisch
Hyponiemen
Vertalingen
1. het moedwillig en nodeloos beschadigen of vernietigen van andermans of openbaar eigendom
|
Gangbaarheid
- Het woord vandalisme staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'vandalisme' herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.