uitrusten
Nederlands
Woordafbreking
- uit·rus·ten
Woordherkomst en -opbouw
- In de betekenis van ‘van het nodige voorzien’ voor het eerst aangetroffen in 1517 [1]
- samenstelling van uit bw en rusten ww
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
uitrusten |
rustte uit |
uitgerust |
zwak -t | volledig |
Werkwoord
uitrusten
- overgankelijk (militair), (scheepvaart) één of meer personen, vaar- of voertuigen e.d. voorzien van de benodigdheden voor een taak, expeditie of reis
- De vloot werd uitgerust met een nieuw radarsysteem.
Vertalingen
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
uitrusten |
rustte uit |
uitgerust |
zwak -t | volledig |
Werkwoord
uitrusten
- inergatiefzich ontspannen na vermoeiende of langdurige bezigheden
- We zijn bijna bij het bivak waar we kunnen uitrusten.
Gangbaarheid
- Het woord uitrusten staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'uitrusten' herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.