uitrusten

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • uit·rus·ten
Woordherkomst en -opbouw
  • In de betekenis van ‘van het nodige voorzien’ voor het eerst aangetroffen in 1517 [1]
  • samenstelling van  uit bw  en  rusten ww 
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
uitrusten
rustte uit
uitgerust
zwak -t volledig

Werkwoord

uitrusten

  1. overgankelijk (militair), (scheepvaart) één of meer personen, vaar- of voertuigen e.d. voorzien van de benodigdheden voor een taak, expeditie of reis
    • De vloot werd uitgerust met een nieuw radarsysteem. 
Synoniemen
Antoniemen
Vertalingen
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
uitrusten
rustte uit
uitgerust
zwak -t volledig

Werkwoord

uitrusten

  1. inergatiefzich ontspannen na vermoeiende of langdurige bezigheden
    • We zijn bijna bij het bivak waar we kunnen uitrusten. 
Synoniemen
Verwante begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord uitrusten staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
100 %van de Nederlanders;
100 %van de Vlamingen.

Verwijzingen

This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.