uitdokteren
Nederlands
Woordafbreking
- uit·dok·te·ren
Woordherkomst en -opbouw
- samenstelling van uit bw en dokteren ww
Werkwoord
uitdokteren [1]
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
uitdokteren |
dokterde uit |
uitgedokterd |
zwak -d | volledig |
- uitzoeken en uitproberen van iets om zo een probleem op te lossen
- Leren is hierbij in het begin belangrijker dan rendement. “Achter een bureau een masterplan voor de komende 5 jaar uitdokteren, is niet meer van deze tijd.[2]
- „Ik ben de oudste ceo van alle beursgenoteerde ondernemingen in Nederland. Ik heb nog leiding mogen geven aan het uitdokteren van een plan tot 2020. Het is goed dat dit in uitvoering wordt gebracht door degenen die daar straks ook verantwoording over af moeten afleggen. Ik denk dat het dan beter is om de leiding eerder over te dragen.”[3]
Synoniemen
- ontdekken, uitpuzzelen, ontraadselen, uitvogelen, uitknobbelen, oplossen
Afgeleide begrippen
- uitdoktering
Gangbaarheid
- Het woord uitdokteren staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'uitdokteren' herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
98 % | van de Vlamingen. |
Verwijzingen
- Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- de Telegraaf ISABEL MICHELOTTI
- de Telegraaf RUBEN EG EN MARTIN VISSER 23 dec. 2016
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.