uitbraak

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • uit·braak
Woordherkomst en -opbouw

samenstelling van uit en naamwoord van handeling van breken

enkelvoud meervoud
naamwoord uitbraak uitbraken
verkleinwoord uitbraakje uitbraakjes

Zelfstandig naamwoord

uitbraak v/m

  1. het plotseling stijgen van een koers op de aandelenmarkt
    •  
  1. het plotseling optreden van een besmettelijke ziekte
    • De uitbraak van Ebola heeft veel levens geëist. 
  1. uitbarsting van een vulkaan
  2. vlucht, ontsnapping
    • Ivan Perisic dompelde Spanje in rouw vlak voor tijd, nadat hij doelman David De Gea in de korte hoek versloeg na een snelle uitbraak vlak voor tijd.[1] 

Werkwoord

vervoeging van
uitbraken

uitbraak

  1. (in een bijzin) eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van uitbraken
    • ... dat ik uitbraak. 

Gangbaarheid

  • Het woord uitbraak staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
100 %van de Nederlanders;
100 %van de Vlamingen.

Verwijzingen

  1. NRC 22 juni 2016
This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.