trouwgoed

Nederlands

twee echtparen in trouwgoed
Uitspraak
Woordafbreking
  • trouw·goed
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord trouwgoed trouwgoederen
verkleinwoord trouwgoedje trouwgoedjes

Zelfstandig naamwoord

trouwgoed o [1]

  1. kleding die men draagt tijdens het huwelijksfeest
Synoniemen
Hyponiemen

Verwijzingen

This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.