tras
Nederlands
Woordafbreking
- tras
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘gemalen tufsteen’ voor het eerst aangetroffen in 1516 [1]
- [A] van Oudfrans terrace [2][3]
- [B] van Engels trash "afval" [4][5]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | tras | trassen (betekenis 3.) |
verkleinwoord | - | - |
Zelfstandig naamwoord
[A] tras m / o
- (materiaalkunde) gemalen tufsteen, kan aan cement en beton worden toegevoegd
- (bouwkunde) cement waaraan gemalen tufsteen aan is toegevoegd
- iets dat is gemaakt met cement of beton waaraan tras is toegevoegd
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | tras | - |
verkleinwoord | - | - |
Zelfstandig naamwoord
[B] tras m
Werkwoord
vervoeging van |
---|
trassen |
tras
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van trassen
- Ik tras.
- gebiedende wijs van trassen
- Tras!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van trassen
- Tras je?
Gangbaarheid
- Het woord tras staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'tras' herkend door:
25 % | van de Nederlanders; |
19 % | van de Vlamingen. |
Verwijzingen
- "tras" in: Sijs, N. van der Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen. 2e druk (2002) Veen, Amsterdam / Antwerpen; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- tras op website: Etymologiebank.nl
- Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- tras op website: Etymologiebank.nl
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.