tras

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  tras    (hulp, bestand)
  • IPA: /ˈtrɑs/
Woordafbreking
  • tras
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord tras trassen
(betekenis 3.)
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

[A] tras m / o

  1. (materiaalkunde) gemalen tufsteen, kan aan cement en beton worden toegevoegd
  2. (bouwkunde) cement waaraan gemalen tufsteen aan is toegevoegd
  3. iets dat is gemaakt met cement of beton waaraan tras is toegevoegd
enkelvoud meervoud
naamwoord tras -
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

[B] tras m

  1. (landbouw) uitgeperst suikerriet
  2. (landbouw) afgehakte bladeren van suikerriet

Werkwoord

vervoeging van
trassen

tras

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van trassen
    • Ik tras. 
  2. gebiedende wijs van trassen
    • Tras! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van trassen
    • Tras je? 

Gangbaarheid

  • Het woord tras staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
25 %van de Nederlanders;
19 %van de Vlamingen.

Meer informatie

Verwijzingen


Spaans

Uitspraak
  • IPA: /tɾas/
Woordafbreking
  • tras

Voorzetsel

tras

  1. na, achter
  2. achterna
Synoniemen
This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.