transformator

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • trans·for·ma·tor
Woordherkomst en -opbouw
  • In de betekenis van ‘omzetter van elektrische stroom’ voor het eerst aangetroffen in 1891 [1]
  • Naamwoord van handeling van transformeren met het achtervoegsel -ator
enkelvoud meervoud
naamwoord transformator transformatoren
transformators
verkleinwoord transformatortje transformatortjes

Zelfstandig naamwoord

transformator m

  1. elektromagnetisch toestel dat toelaat de spanning te verhogen of te verlagen in een wisselstroomnet, met behoud van de frequentie
Afkorting
  • trafo (vooral gebruikt in Nederland)
  • transfo (vooral gebruikt in België)
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
  • transformatorblik, transformatorcircuit, transformatorhuis, transformatorolie, transformatorstation, transformatorzuil
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord transformator staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
100 %van de Nederlanders;
99 %van de Vlamingen.

Meer informatie

Verwijzingen

This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.