trafo
Nederlands
Woordafbreking
- tra·fo
Zelfstandig naamwoord
trafo m [2]
- verkorting voor transformator een elektrisch apparaat dat dient om een wisselspanning om te zetten in een wisselspanning met een andere spanning
- Een kleine 100 bedrijven op het Oldenzaalse industrieterrein het Hazewinkel hebben woensdagmiddag vanaf kwart voor twee tijdelijk zonder stroom gezeten. Dat was het gevolg van een brand in een transformatorhuisje aan de Ainsworthstraat. Om dit trafo-station spanningsloos te krijgen werd ook de stroom uitgeschakeld van 6 andere trafo-stations in de omgeving. De meeste bedrijven hadden na een uur weer stroom.[3]
- Een tikkie angstaanjagend, vooral als-ie levensgroot in je computerscherm floept, is de souvenir die Wilco Machielse uit Zeist instuurde. Maar wel prachtig, dit masker van hout met echte koeientanden en paardenhaar. Zijn ouders kochten het in de jaren '50 in Wallis, toen Wilco nog klein was. Áls kind liet ik groene 12 volt-lampjes in de ogen branden die ik met een trafo vanaf mijn slaapkamer bediende, om het bezoek van mijn ouders de stuipen op het lijf te jagen', mailt hij.[4]
Gangbaarheid
- Het woord trafo staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'trafo' herkend door:
76 % | van de Nederlanders; |
19 % | van de Vlamingen. |
Verwijzingen
- trafo op website: Etymologiebank.nl
- Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- Tubantia 18-JANUARI-2017
- Volkskrant 3 december 2011
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.