traan
Nederlands
Woordafbreking
- traan
Woordherkomst en -opbouw
v/m | enkelvoud | meervoud |
---|---|---|
naamwoord | traan | tranen |
verkleinwoord | traantje | traantjes |
m | enkelvoud | meervoud |
---|---|---|
naamwoord | traan | - |
verkleinwoord | - | - |
Hyponiemen
- boetetraan, levertraan, robbentraan, vistraan, vreugdetraan, walvistraan
Afgeleide begrippen
|
Vertalingen
1. oogvocht
Werkwoord
vervoeging van |
---|
tranen |
traan
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van tranen
- Ik traan.
- gebiedende wijs van tranen
- Traan!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van tranen
- Traan je?
Gangbaarheid
- Het woord traan staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'traan' herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.