toga
Nederlands
Woordafbreking
- to·ga
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Latijn, in de betekenis van ‘kleed’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1734 [1] [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | toga | toga's |
verkleinwoord | togaatje | togaatjes |
Zelfstandig naamwoord
toga v/m
- (kleding) ceremonieel kledingstuk voor professor, advocaat en rechter
- Toen de rechter zijn toga uitdeed werd hij een veel minder indrukwekkende verschijning.
Hyponiemen
- advocatentoga, professorentoga, rechterstoga
Afgeleide begrippen
- togamaster
Vertalingen
1.
Gangbaarheid
- Het woord toga staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'toga' herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen. |
Noors
Uitspraak
- Geluid: Bestand bestaat nog niet. Aanmaken?
Woordafbreking
- to·ga
Woordherkomst en -opbouw
- Afkomstig uit het Latijn, afgeleid van het Latijnse werkwoord tegere.
Verbuiging
m | enkelvoud | meervoud | ||
---|---|---|---|---|
onbepaald | bepaald | onbepaald | bepaald | |
nominatief | toga | togaen | togaer | togaene |
genitief | togas | togaens | togaers | togaenes |
Nynorsk
Uitspraak
- Geluid: Bestand bestaat nog niet. Aanmaken?
Woordafbreking
- to·ga
Woordherkomst en -opbouw
- Afkomstig uit het Latijn, afgeleid van het Latijnse werkwoord tegere.
Verbuiging
m | enkelvoud | meervoud | ||
---|---|---|---|---|
onbepaald | bepaald | onbepaald | bepaald | |
nominatief | toga | togaen | togaar | togaane |
genitief |
Synoniemen
- (bijvorm) togi
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.