thuisduel

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • thuis·du·el
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord thuisduel thuisduels
thuisduellen
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

thuisduel o

  1. (sport) wedstrijd die men op het eigen terrein speelt tegen een andere sportclub
    • Na drie nederlagen aan het begin van de competitie hebben de waterpoloërs van Schuurman BZC inmiddels drie duels in successie gewonnen. De Ham was het laatste slachtoffer. BZC won het thuisduel met 18-10. [1] 
    • PSV verwacht dat Hirving Lozano volgende week zaterdag gewoon inzetbaar is in het thuisduel met sc Heerenveen. De 23-jarige aanvaller moest vanwege een spierblessure afzeggen voor de nationale ploeg van Mexico, maar trainde deze week al wel individueel bij PSV. [2] 
Synoniemen
Antoniemen
Verwante begrippen

Gangbaarheid

  • Het woord thuisduel staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
95 %van de Nederlanders;
91 %van de Vlamingen.

Verwijzingen

  1. Tubantia Rene Leferink 10-11-18 Derde winst op rij BZC
  2. Tubantia Rik Elfrink 15-11-18 PSV rekent op snelle rentree Lozano
This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.