terrorist
Nederlands
Woordafbreking
- ter·ro·rist
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘iem. die gewelddaden pleegt’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1799 [1]
- afgeleid van (het oorspronkelijk Franse) terreur of het Latijnse terror met het achtervoegsel -ist [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | terrorist | terroristen |
verkleinwoord | terroristje | terroristjes |
Zelfstandig naamwoord
terrorist m
- iemand die terroristische aanslagen beraamt, pleegt of wil plegen met een godsdienstig of politiek doel
Hyponiemen
- atoomterrorist, ex-terrorist, lawaaiterrorist, moslimterrorist, narcoterrorist, rolstoelterrorist, zelfmoordterrorist
Afgeleide begrippen
- terroristenafdeling, terroristenbende, terroristengroep, terroristenjacht, terroristenleider, terroristennetwerk, terroristenorganisatie, terroristisch
Vertalingen
1. iemand die terroristische aanslagen beraamt, pleegt of wil plegen met een godsdienstig of politiek doel
|
|
Gangbaarheid
- Het woord terrorist staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'terrorist' herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.