teamleider
Nederlands
Woordafbreking
- team·lei·der
Woordherkomst en -opbouw
- samenstelling van team en leider
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | teamleider | teamleiders |
verkleinwoord |
Zelfstandig naamwoord
teamleider
- (beroep) iemand die leiding geeft aan een groep werkers
- De teamleider moet de opdrachten van zijn baas uitvoeren en rekening houden met alle wensen en eisen van zijn teamleden.
- Volgens Rudy hebben teamleiders in grote organisaties - naast het reguliere werk - last van veranderagenda’s met soms tientallen, vaak strijdige initiatieven. Het stomme is: juist het teveel aan plannen zorgt dat ze mislukken. [1]
Gangbaarheid
- Het woord teamleider staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'teamleider' herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen. |
Verwijzingen
- NRC Ben Tiggelaar 4 november 2016
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.