taalbeheersing
Nederlands
Woordafbreking
- taal·be·heer·sing
Woordherkomst en -opbouw
- samenstelling van taal en beheersing
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | taalbeheersing | - |
verkleinwoord | - | - |
Zelfstandig naamwoord
taalbeheersing v
- Een goede taalbeheersing bezitten.
- De dichter zat bepaald niet in een ivoren toren; hij beoefende een kunst die iedereen verstond, alleen was hij de uitblinker. Hij kon met zijn toehoorders spelen, appelleren aan hun kennis en interesses; de keus van zijn onderwerpen hoefde bepaald niet origineel, niet nieuw te zijn en de vorm waarin hij ze goot lag zelfs traditioneel vast; nee, hij moest voornamelijk opvallen door een persoonlijke behandeling van bekende stof en knappe taalbeheersing. [1]
- (taalkunde), (onderwijs) studie van de juiste aanwending van taal (als vak)
- Taalbeheersing als vak.
Synoniemen
- [1] taalvaardigheid
- [2] toegepaste taalkunde
Vertalingen
1. het vermogen zich te kunnen uitdrukken in een of meer talen
2. studie van de juiste aanwending van taal (als vak)
Gangbaarheid
- Het woord taalbeheersing staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
Verwijzingen
- Ovidius Metamorphosen vertaald door M. d'Hane-Scheltema [1993] ISBN 90-253-3099-1 pagina 8 Inleiding
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.