svanhals

Zweeds

Uitspraak
  • Geluid: Bestand bestaat nog niet. Aanmaken?
  • IPA: / svɑːn.hals /
Woordafbreking
  • svan·hals
Woordherkomst en -opbouw
Naar frequentie zeldzaam
  enkelvoud meervoud
onbepaald bepaald onbepaald bepaald
nominatief   svanhals     svanhalsen     svanhalsar     svanhalsarna  
genitief   svanhals     svanhalsens     svanhalsars     svanhalsarnas  

Zelfstandig naamwoord

svanhals, g

  1. (zoötomie) zwanenhals (van een zwaan)
  2. (anatomie), (figuurlijk) hals (van mensen)
  3. (dierkunde), (figuurlijk) een hoge, lange, smalle gebogen nek bij een paard (beschouwd als een fout)
  4. (techniek), (figuurlijk) een gebogen, u-vormig of s-vormig deel of onderdeel van een buis, sifon, waterslot
  5. (voeding), (figuurlijk) op een zwanenhals lijkend deel van een voorwerp (bijv. gebak in de vorm van een zwanenhals)
Hyperoniemen

Zelfstandig naamwoord

svanhals

  1. genitief onbepaald gemeenschappelijk geslacht enkelvoud van svanhals
This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.