substantief
Nederlands
Woordafbreking
- sub·stan·tief
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Latijn, in de betekenis van ‘zelfstandig naamwoord’ voor het eerst aangetroffen in 1576 [1]
- afgeleid van substantie of het Latijnse stāre ‘staan’ met het voorvoegsel sub- met het achtervoegsel -ief [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | substantief | substantieven |
verkleinwoord |
Zelfstandig naamwoord
substantief o
- De Algemene Nederlandse Spraakkunst (ANS) verkiest de term substantief boven "zelfstandig naamwoord".
Vertalingen
1. zelfstandig naamwoord
|
stellend | |
---|---|
onverbogen | substantief |
verbogen | substantieve |
Niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie als bijvoeglijk naamwoord
Bijvoeglijk naamwoord
substantief
- zelfstandig, een substantie zijnde
- (taalkunde) zelfstandig, als een substantief
Afgeleide begrippen
- substantiefgroepen
Gangbaarheid
- Het woord substantief staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'substantief' herkend door:
80 % | van de Nederlanders; |
98 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.