stuwer
Nederlands
Woordafbreking
- stu·wer
Zelfstandig naamwoord
stuwer m [1]
- Goedgebekt, vooral op dreef als hij het geweten van Nederland mag zijn. Geboren in Den Helder, een telg uit het Vroom & Dreesmannconcern, waar zijn vader directeur en grootaandeelhouder was. Zelf stopte hij in 1978 met zijn studie sociologie om in de haven van Rotterdam als maoïst de revolutie te prediken. Rosenmöller werkte er als stuwer bij Müller Thomson. [2]
- Behalve sjorders, stuwers en bootwerkers heeft ook de havenbaron zijn langste tijd gehad. De vroegere eigenaren van havenbedrijven zijn vervangen door moderne managers. “Dat is een goede zaak voor de haven”, meent Zeele. “Het overleg tussen werkgever en bonden is er minder emotioneel van geworden.” [3]
- (informeel) dief
Gangbaarheid
- Het woord stuwer staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'stuwer' herkend door:
91 % | van de Nederlanders; |
83 % | van de Vlamingen. |
Verwijzingen
- Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- Het Parool MARCEL WIEGMAN 22 APRIL 2018 Als je mag kiezen, wie wordt dan burgemeester van Amsterdam?
- NRC Max Christern 14 augustus 1993 De groeiende overbodigheid van sjorders, stuwers en bootwerkers
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.