stool
Nederlands
Woordafbreking
- stool
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Latijn, in de betekenis van ‘schouderband van priester’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1236 [1] [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | stool | stolen |
verkleinwoord | stooltje | stooltjes |
Zelfstandig naamwoord
- schouderband van priester om de hals gedragen bij het verrichten van bepaalde geestelijke handelingen
Verwijzingen
- "stool" in: Sijs, N. van der Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen. 2e druk (2002) Veen, Amsterdam / Antwerpen; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- stool op website: Etymologiebank.nl
- Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
Engels
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.