stond

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  stond    (hulp, bestand)
  • IPA:
    • (Noord-Nederland): /stɔnt/
    • (Vlaanderen, Brabant): /stɔnt/
    • (Limburg): /stɔnd/
Woordafbreking
  • stond
Woordherkomst en -opbouw
  • In de betekenis van ‘tijd(stip)’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 901 [1] [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord stond stonden
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

stond m [3]

  1. (formeel) tijdstip
Synoniemen
Hyponiemen
Afgeleide begrippen

Werkwoord

vervoeging van
staan

stond

  1. enkelvoud verleden tijd van staan
    • Ik stond. 
    • Jij stond. 
    • Hij, zij, het stond. 

Gangbaarheid

  • Het woord stond staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
100 %van de Nederlanders;
100 %van de Vlamingen.

Verwijzingen

This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.