snoer

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  snoer    (hulp, bestand)
  • IPA: /snur/
Woordafbreking
  • snoer
Woordherkomst en -opbouw
  • In de betekenis van ‘koord, draad’ voor het eerst aangetroffen in 1286 [1] [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord snoer snoeren
verkleinwoord snoertje snoertjes

Zelfstandig naamwoord

snoer o

  1. (elektrotechniek) soepele elektriciteitskabel die binnenshuis gebruikt wordt
    • Zit er aan dat snoer al een stekker? 
  1. ketting van een aantal aaneengeregen voorwerpen (halssnoer)
  2. koord
  3. vislijn
Synoniemen
Verwante begrippen
Hyponiemen
  • aalsnoer
  • aansluitsnoer
  • angelsnoer
  • antennesnoer
  • apparaatsnoer
  • bidsnoer
  • dubbelsnoer
  • echtsnoer
  • eiersnoer
  • elektriciteitssnoer
  • gebedssnoer
  • haarsnoer
  • hagelsnoer
  • halssnoer
  • hengelsnoer
  • klinksnoer
  • koppelsnoer
  • kralensnoer
  • kronkelsnoer
  • krulsnoer
  • laadsnoer
  • leidsnoer
  • slagsnoer
  • stofzuigersnoer
  • strijkijzersnoer
  • striksnoer
  • telefoonsnoer
  • vangsnoer
  • verlengsnoer
  • verloopsnoer
  • vissnoer
  • vlechtsnoer
  • zweepsnoer
Afgeleide begrippen
  • snoerboom
  • snoercentrale
  • snoergeleider
  • snoerspel
  • snoerverbinding
  • snoerworm
  • snoerwurm
Verwante begrippen
Vertalingen

Werkwoord

vervoeging van
snoeren

snoer

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van snoeren
    • Ik snoer. 
  2. gebiedende wijs van snoeren
    • Snoer! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van snoeren
    • Snoer je? 

Gangbaarheid

  • Het woord snoer staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
100 %van de Nederlanders;
100 %van de Vlamingen.

Meer informatie

Verwijzingen

This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.