stamboom

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • stam·boom
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord stamboom stambomen
verkleinwoord stamboompje stamboompjes

Zelfstandig naamwoord

stamboom m

  1. boom van een geslacht, d.i. het geslacht vergeleken bij een boom, waarvan de stam zich telkens meer vertakt
    • stamboom van het Huis van Oranje. 
  1. tekening die een boom voorstelt, en waarin de leden van een geslacht in hun verschillende graden van verwantschap worden vermeld
    • Een stamboom van zijn familie opmaken. 
  1. boom met rechtopgaande stam
Synoniemen
Verwante begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord stamboom staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
100 %van de Nederlanders;
99 %van de Vlamingen.

Meer informatie

This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.