stabiliteit
Nederlands
Woordafbreking
- sta·bi·li·teit
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘bestendigheid’ voor het eerst aangetroffen in 1824 [1]
- afgeleid van stabiel met het achtervoegsel -iteit [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | stabiliteit | stabiliteiten |
verkleinwoord | - | - |
Zelfstandig naamwoord
stabiliteit v [3]
- een situatie waarin zonder verstoring geen verandering zal plaatsvinden. Dit kan zowel een maatschappelijke, psychologische alsook een natuur- of scheikundige betekenis hebben (dit is de definitie van statisch)
- het vermogen van een dynamisch systeem om in de gewenste evenwichtsstand terug te komen na een verstoring
- in een stabiel systeem kunnen grote veranderingen plaats vinden(!), de stabiliteit zegt alleen iets over de resistentie tegen ongewenste verstoringen
Verwante begrippen
- standvastigheid, bestendigheid, duurzaamheid, onwankelbaarheid, stabilisering
Hyponiemen
- frequentiestabiliteit, muntstabiliteit
Afgeleide begrippen
- stabiliteitsberekening, stabiliteitscontrole, stabiliteitsgewicht, stabiliteitsgordijn, stabiliteitsinformatie, stabiliteitskengetal, stabiliteitskoppel, stabiliteitskromme, stabiliteitslimiet, stabiliteitspact, stabiliteitspolitiek, stabiliteitstest, stabiliteitsverlies, stabiliteitsvoorschriften
Vertalingen
1.
Gangbaarheid
- Het woord stabiliteit staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'stabiliteit' herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen. |
Verwijzingen
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.