staak

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • staak
Woordherkomst en -opbouw
  • In de betekenis van ‘paal’ voor het eerst aangetroffen in 1165 [1] [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord staak staken
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

staak m [3]

  1. lange stok die als steun in de grond is gezet
  2. doelpaal
  3. lang, mager persoon
Verwante begrippen
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
  • bestaken, staakboon, staakmolen, staaksgewijs, staaksgewijze, stakerig
Vertalingen

Werkwoord

vervoeging van
staken

staak

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van staken
    • Ik staak. 
  2. gebiedende wijs van staken
    • Staak! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van staken
    • Staak je? 

Gangbaarheid

  • Het woord staak staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
99 %van de Nederlanders;
95 %van de Vlamingen.

Verwijzingen

This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.