staak
Nederlands
Woordafbreking
- staak
Zelfstandig naamwoord
staak m [3]
- lange stok die als steun in de grond is gezet
- doelpaal
- lang, mager persoon
Hyponiemen
- bonenstaak, boonstaak, tuinstaak
Werkwoord
vervoeging van |
---|
staken |
staak
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van staken
- Ik staak.
- gebiedende wijs van staken
- Staak!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van staken
- Staak je?
Gangbaarheid
- Het woord staak staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'staak' herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
95 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.