snuiter
Nederlands
Woordafbreking
- snui·ter
Woordherkomst en -opbouw
- In de betekenis van ‘kwant’ voor het eerst aangetroffen in 1872 [1]
- afgeleid van snuiten met het achtervoegsel -er [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | snuiter | snuiters |
verkleinwoord | snuitertje | snuitertjes |
Zelfstandig naamwoord
snuiter m
- zonderling
- (gereedschap) werktuig lijkend op een schaar om de verbrande pit van kaarsen af te knijpen (de kaars te snuiten)
Gangbaarheid
- Het woord snuiter staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'snuiter' herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
95 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.