snavel
Nederlands
Woordafbreking
- sna·vel
Woordherkomst en -opbouw
- In de betekenis van ‘vogelbek’ voor het eerst aangetroffen in 1287 [1]
- van Middelnederlands snavel "snuit"
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | snavel | snavels |
verkleinwoord | snaveltje | snaveltjes |
Zelfstandig naamwoord
snavel m
- (vogels) een bek van een vogel
- De snavel van de kluut buigt enigszins omhoog.
- (dysfemisme) de mond
- Hou je snavel!
Hyponiemen
- dolksnavel, haaksnavel, ibissnavel, ivoorsnavel
Afgeleide begrippen
- geelsnavelduiker, langsnavelig, snavelachtig, snavelbranden, snaveldier, snaveldolfijn, snavelpunt, snavelvlieg, snavelvormig, snavelzegge, spleetsnavelig
Vertalingen
1. een bek van een vogel
Gangbaarheid
- Het woord snavel staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'snavel' herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen. |
Engels
Werkwoord
snavel
- Australisch (schertsend) gekscherend stelen, inpikken
- «Then he missed his silk handkerchief. "Ghost!" he said, breathing heavily. "Mag's snavelled it!.."»
- Toen miste hij zijn zijden zakdoek. "Geest!" zij hij, zwaar ademend. "Mag heeft het afgepakt!.." [1]
- «Then he missed his silk handkerchief. "Ghost!" he said, breathing heavily. "Mag's snavelled it!.."»
Verwijzingen
- p. 42 Bush studies. Barbara Baynton, Published 2004, Kessinger Publishing.ISBN 1419111299
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.