senior
Nederlands
Woordafbreking
- se·ni·or
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Latijn, in de betekenis van ‘de oudste, oudere (achter namen)’ voor het eerst aangetroffen in 1807 [1]
- Leenwoord uit het Engels, in de betekenis van ‘65-plusser’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1992 [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | senior | senioren |
verkleinwoord | seniortje | seniortjes |
Zelfstandig naamwoord
senior m
- de oudere
Afgeleide begrippen
Afgeleide begrippen
- seniorenkaart, seniorenwoning, senioriteit
stellend | |
---|---|
onverbogen | senior |
verbogen | seniore |
Gangbaarheid
- Het woord senior staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'senior' herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen. |
Engels
Uitspraak
- Geluid: Bestand bestaat nog niet. Aanmaken?
- IPA: /ˈsiːnjə/
Woordherkomst en -opbouw
- Afkomstig van het Latijnse woord senior, de vergrotende trap van senex.
Naar frequentie | 1396 (bijvoeglijk naamwoord) |
---|
stellend | vergrotend | overtreffend |
---|---|---|
senior | more senior | most senior |
Uitdrukkingen en gezegden
- Sen, Sr
Uitdrukkingen en gezegden
- a senior citizen
een bejaarde
Uitdrukkingen en gezegden
- senior to (maar older than)
Naar frequentie | 4319 (zelfstandig naamwoord) |
---|
enkelvoud | meervoud |
---|---|
senior | senior |
Zelfstandig naamwoord
senior
- «Zesty recipes for seniors»
- Pittige recepten voor senioren
- «Zesty recipes for seniors»
- laatstejaarstudent (VS)
Afgeleide begrippen
- senior living group
- seniority
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.