scheur

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  scheur    (hulp, bestand)
  • IPA: /sxør/
Woordafbreking
  • scheur
Woordherkomst en -opbouw
  • In de betekenis van ‘barst’ voor het eerst aangetroffen in 1265 [1] [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord scheur scheuren
verkleinwoord scheurtje scheurtjes

Zelfstandig naamwoord

scheur v/m

  1. een kloof in een vlies of weefsel
    • Er zat een scheurtje in zijn jas. 
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Werkwoord

vervoeging van
scheuren

scheur

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van scheuren
    • Ik scheur. 
  2. gebiedende wijs van scheuren
    • Scheur! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van scheuren
    • Scheur je? 

Gangbaarheid

  • Het woord scheur staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
100 %van de Nederlanders;
100 %van de Vlamingen.

Meer informatie

Verwijzingen

This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.