scheen

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • scheen
Woordherkomst en -opbouw
  • In de betekenis van ‘voorzijde van onderbeen’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1080 [1]
enkelvoud meervoud
naamwoord scheen schenen
verkleinwoord scheentje scheentjes

Zelfstandig naamwoord

scheen m

  1. (anatomie) voorkant van het onderbeen van de mens tussen de knie en de enkel
Verwante begrippen
Spreekwoorden
  • Iemand het vuur na aan de schenen leggen.
Het iemand moeilijk maken.
  • Iemand tegen de schenen schoppen.
Iemand pijnlijk raken.
Vertalingen

Werkwoord

vervoeging van
schijnen

scheen

  1. enkelvoud verleden tijd van schijnen
    • Ik scheen. 
    • Jij scheen. 
    • Hij, zij, het scheen. 

Gangbaarheid

  • Het woord scheen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
99 %van de Nederlanders;
97 %van de Vlamingen.

Meer informatie

Verwijzingen

This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.