schandaal

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • schan·daal
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘aanstoot’ voor het eerst aangetroffen in 1566 [1]
  • Van het Oudgriekse σκάνδαλον [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord schandaal schandalen
verkleinwoord schandaaltje schandaaltjes

Zelfstandig naamwoord

schandaal o

  1. een zaak die iemand in opspraak brengt en waarvan mensen schande spreken
    • Het werd een schandaal. 
Synoniemen
Hyponiemen
  • afluisterschandaal
  • afvalschandaal
  • bankschandaal
  • belastingschandaal
  • beursschandaal
  • bloedschandaal
  • boekhoudschandaal
  • corruptieschandaal
  • declaratieschandaal
  • dioxineschandaal
  • dopingschandaal
  • fraudeschandaal
  • geweldschandaal
  • gifschandaal
  • giftschandaal
  • havenschandaal
  • hofschandaal
  • kerkschandaal
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord schandaal staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
100 %van de Nederlanders;
100 %van de Vlamingen.

Meer informatie

Verwijzingen

This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.