schandaal
Nederlands
Woordafbreking
- schan·daal
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘aanstoot’ voor het eerst aangetroffen in 1566 [1]
- Van het Oudgriekse σκάνδαλον [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | schandaal | schandalen |
verkleinwoord | schandaaltje | schandaaltjes |
Zelfstandig naamwoord
schandaal o
- een zaak die iemand in opspraak brengt en waarvan mensen schande spreken
- Het werd een schandaal.
Hyponiemen
|
|
|
|
|
Vertalingen
1. een zaak die iemand in opspraak brengt en waarvan mensen schande spreken
Gangbaarheid
- Het woord schandaal staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'schandaal' herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.