schamperen

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  schamperen    (hulp, bestand)
  • IPA: /ˈsxɑmpərə(n)/
Woordafbreking
  • scham·pe·ren

Werkwoord

schamperen

stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
schamperen
schamperde
geschamperd
zwak -d volledig
  1. op een spottende en minachtende manier spreken
    • Buurtbewoners die het begin van de bouw willen volgen, schamperen al dat de bouwer zijn zaakjes niet voor elkaar heeft. „De stoppen zijn al doorgeslagen,” zoemt het langs het hek. [1] 
    • Tijdens het Statendebat noemde Krabbendam GroenLinks hoeder van de integriteit, 'maar de heer Krabbendam heeft zich daar in zijn bijdrage aan dit debat niet aan gehouden, verre van dat', schamperen de onderzoekers. Zij noemen Krabbendams intenties 'onwaarachtig en leugenachtig'. [2] 
Synoniemen
Antoniemen
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord schamperen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
92 %van de Nederlanders;
80 %van de Vlamingen.

Verwijzingen

This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.